De dagen tellen met Psalm 90
Niet lang geleden werd ik op het verschijnen van een bijzonder en actueel essay gewezen. Dat is het essay ‘In tijden van besmetting’ van Paolo Giordano (1982), een in Turijn wonende natuurkundige. Hij is als schrijver bekend geworden met o.a. de roman ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’.
In dat pas vertaalde en ook in Nederland uitgekomen essay, probeert Giordano te reflecteren op wat de corona-epidemie voor hem betekent. Op de voorkant van zijn boekje staat: ‘Ik ben niet bang dat ik ziek word. Waarvoor dan wel? Voor alles wat de coronavirusbesmetting kan veranderen. Ik ben bang dat ik ontdek dat de beschaving die ik ken een kaartenhuis is. Dat alles wordt uitgewist. Maar ik ben ook bang voor het tegenovergestelde: dat als de angst straks weg is, alles bij het oude is gebleven.’ Een van de waarnemingen die hij doet is dat de pandemie duidelijk maakt hoezeer de gehele wereldbevolking met elkaar verbonden is. De keuze van één individu kan verstrekkende, zelfs mondiale gevolgen hebben. En van oudsher gescheiden gegevenheden, zoals nationale identiteit of cultuur blijken toch intens met elkaar verweven te zijn. De ontdekking van die wereldwijde verbondenheid is uiteraard niet nieuw, want veel andere hedendaagse thema’s zijn ook alleen op mondiaal niveau kenbaar, zoals bijvoorbeeld de klimaatverandering.
In de beschrijving van wat de pandemie met ons doet, geeft Giordano als het ware inzicht in zijn ‘dagboek’ en laat ons meekijken met wat er met zijn leven gebeurt. ‘Terwijl de epidemie voortschrijdt en al bijna de 100.000 aantikt, zie ik hoe mijn agenda verpulvert. Maart zal anders zijn dan voorzien. April is afwachten.’ En op het moment dat vervolgens ik dit schrijf in de tweede helft van mei, is nog lang ziet zeker hoe juni eruit zal zien, laat staan de rest van de zomer. ‘Veel in deze crisis heeft met tijd te maken’, zegt Giordano, en met hoe moeilijk dat vervolgens voor ons is: ‘onze maatschappij kan zich alles veroorloven behalve vertragen.’
Tot mijn verrassing vindt Giordano in Psalm 90 een vers (vers 12) waar hij veel aan ontleent:
“Leer ons zo onze dagen tellen, dat wijsheid ons hart vervult.”
Giordano vertelt waarom hij dat vers zo bijzonder vindt. Tijdens de hele crisis gaat het veel over het tellen van van alles en nog wat: besmettingen en genezingen, de ziekenhuisopnames en de doden, weken waarin er niet gewerkt of niet gestudeerd is, geen restaurants of musea open waren, het tellen van meters, maar ook van astronomische hoeveelheden verdampt geld, faillissementen. Hij zegt dan: ‘Maar volgens mij wil de psalm ons een andere rekensom laten maken: leer ons om onze dagen te tellen, om onze dagen een waarde te geven. Al onze dagen, ook deze, die we alleen maar een vervelend intermezzo vinden. We kunnen tegen onszelf zeggen dat COVID-19 een geïsoleerd geval is, een ongeluk of een plaag, we kunnen schreeuwen dat het allemaal hun schuld is. Het staat ons vrij om dat te doen. Maar we kunnen er ook naar streven om zin te geven aan deze besmetting. Om deze tijd te gebruiken, hem te benutten om te bedenken wat we in normale omstandigheden niet kunnen bedenken: hoe we hier gekomen zijn, hoe we de draad weer op willen pakken. De dagen tellen. Opdat wijsheid ons hart vervult. Niet toestaan dat al dit lijden voor niets is geweest.’
Het rekenen in en met dagen is inderdaad de Bijbelse manier om tijd-van-leven te beschrijven. Pas als het leven geleefd is, komt het tellen in jaren. Ieders tijd van leven begint met het leven van iedere dag; dat moet telkens opnieuw vorm gegeven worden. Iedere dag geeft een nieuwe kans en iedere dag heeft ook genoeg aan zijn eigen sores. Schepping gebeurt in 7 dagen; dat is niet om daar een dispuut over op te zetten met (tegen) de evolutiewetenschap. Maar dat is omdat de Bijbel in díe tijdseenheid rekent waarin een mens zijn volle verantwoordelijkheid op zich kan nemen: vul je dagen met het goede, heilig je agenda.
En dan zijn er vervolgens de betekenisvolle perioden van een aantal dagen. Drie dagen: een einde en een nieuw begin, zoals de opstanding van Jezus na drie dagen. Of een periode van 40 dagen, zoals de tijd dat Jezus in de woestijn verkeerde. ‘De dagen van Noach, – de verhalen rond de vloed in schrift en oudste traditie’ is een boek van Karel Deurloo en Rochus Zuurmond waarin zij de crisis van ‘de vloed’ beschrijven. De enormiteit van die vloed doet wel denken aan de coronacrisis die we nu meemaken: een periode van 150 dagen lang was de aarde helemaal met water bedekt. 100 Dagen voor het volmaken van een lange tijd, plus 50 dagen zoals bij Pinksteren (pentecoste = vijftigste) voor het doorleven van een verwachtingsvolle overgangsperiode.
Al die tijd blijft Noach met zijn levende have geïsoleerd in zijn grote reddingsboot en hij kan niet anders dan geduldig wachten. Aan het einde van de vloed en als het water gezakt is, laat Noach na 40 dagen plus 7 dagen de bekende duif los die eerst terugkomt met een olijfblad in zijn snavel. Als Noach met zijn hele gezelschap uiteindelijk de ark verlaat, kan hij niet terugkeren naar zijn oude en comfortabele leven. Want het landschap waarin hij uitstapt is totaal veranderd. Maar daarna kan hij wel beginnen opnieuw een samenleving op te bouwen. Eén die beter was dan die hij achter zich liet vóór de vloed; hopelijk. De regenboog zal hem, maar ook ons, daartoe bemoedigen. Laten we hopen dat die regenboog in overdrachtelijke zin ook in onze dagen te zien zal zijn. Omdat elke waardevolle dag opnieuw blijken mag dat de wijsheid in ons hart, ons denken, doen en laten ten goede heeft veranderd.
ds. Anne Kooi