In de eerste brief van Petrus (1 Petrus 3: 8-18) roept hij ons op om ons rekenschap te geven van ´waarop de hoop die in ons leeft gebaseerd is´. Advent is zo’n periode van hoop.
Mozes moet van de hoop geleefd hebben. Hij is degene die de Israëlieten in opdracht van God uit de slavernij van Egypte uitleidde. Hoop wordt geboren daar waar het het donkerst is. Mozes heeft na die uittocht 40 jarenlang met de Israëlieten door de woestijn gezworven. Nergens een vaste plek. God woonde niet in een tempel, maar ging de Israëlieten voor. Als mensen God wilden ontmoeten was er de Tabernakel, de verplaatsbare tent van de samenkomst. Mozes zal vast zo nu en dan erg gewanhoopt hebben aan heel die onderneming: hij maakte het dansen om het Gouden Kalf mee, het afvallig worden van de mensen bij tegenslagen, het terugverlangen naar de vleespotten van Egypte, maar hij hield vol. Mozes was toch altijd degene die het doel voor ogen hield. Hij was het die iedereen voorhield waarom deze reis ondernomen was en waar die naartoe zou leiden. Hij ontleende een intense en brandende hoop aan de belofte van God om in een beloofd land te kunnen wonen. Dan komt die grote stoet berooide landverhuizers aan vlak bij hun bestemming. God neemt Mozes mee naar een hoge berg. Het doel is eindelijk in zicht: je kunt vanaf die berg het beloofde land goed zien liggen. Maar Mozes zal dat land zelf niet binnengaan. De hoop die hem dreef was groter dan zijn eigen persoonlijke geschiedenis.
Zoveel tijd later staat ook Jezus op een hoge berg. Ook hij krijgt land te zien. Veel land, veel meer dan Mozes ooit zag: de hele wereld. Jezus wordt wel de mogelijkheid gegeven om daar heen te gaan. Hij zou zelfs de absolute heerser van de wereld kunnen worden, als hij maar even wil tekenen bij de duivel: “daar, bij het kruisje alstublieft. Als u geen kritische vragen stelt (waar sowieso niemand rijker van wordt), dan is onze uiterst vruchtbare samenwerking natúúrlijk gegarandeerd”.
Als je, zoals Jezus niets bezit moet die verleiding om wereldheerser te worden wel heel groot zijn. Maar Jezus staat in een lange traditie van profetische geestelijk leiders van Israël. In de geschiedenis van Israël kiezen de juiste leiders voor een dienend leven, boven een stabiel, rijk en voorspelbaar leven. Toen Jezus als arme baby geboren werd was er ook voor hem géén plaats. Hij wordt zelfs vluchteling. Later zegt hij: “De vossen hebben holen, de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen” (Lucas 9:58). Om zijn kommervolle levensweg wordt Jezus dan ook Zoon van God genoemd.
Als Petrus later vraagt om te getuigen over de hoop die in ons is, wil hij dat we ons bewust zijn van waarop die hoop dan gebaseerd is. Want er is ook valse hoop, ijdele hoop, een hopen op de verkeerde dingen. In zijn oproep klinkt iets mee van de gedachte: ‘laat mij uw hoop zien, en ik zal u zeggen van wie u bent’. Wie van Jezus wil zijn hoopt ondanks alles op een terechtgebrachte wereld.
De regenboog is het teken van het verbond dat God met alle mensen sloot. Wie geeft grond en richting en waarde aan de hoop? In de geschiedenissen van Noach, Mozes, Jezus en Petrus hoor je dat de hoop die zij kenden, hen in beweging zette, tegen de wanhoop en de apathie in. Hoop gaf hen het verlangen om het goede te doen. Hoop op God in een wanhopige situatie brengt in ons mensen een omkeer teweeg. Gods hoop geeft dat wij ons ongeloof kunnen laten overstemmen door geloof. Het keert de haat om naar liefde, het verschanst zich niet achter muren, maar trekt erop uit om mensen te ontmoeten. Hoop berust niet in beschadigde relaties. Hoop veronderstelt het geloof dat het beter kan worden, en die hoop wordt geleid door liefde voor de meest kwetsbare mensen. Hoop is vertrouwen dat wat nu nog als vergezochte (on)mogelijkheid in de toekomst verborgen ligt, ooit zichtbaar wordt. Hoop houdt de geschiedenis van God met de mensen in beweging; hopelijk zo ook bij ons. Ik wens u een hoopvolle adventstijd en een uitbundig kerstfeest!
ds. Anne Kooi