Vluchtelingen: struikelsteentjes 1-4
Deze dagen leeft het debat over vluchtelingen weer op in kerk en politiek. Vooral als het gaat om het in ons midden toelaten van kinderen uit de vluchtelingenkampen in Griekenland, zoals uit het kamp Moria op Lesbos. Als we daar genuanceerd over willen denken, maakt de Bijbel het ons niet makkelijk. Misschien willen wij kerkmensen het niet voor waar hebben, maar in de Bijbel wordt er hartstochtelijk gepleit voor het opnemen van vreemdelingen, en voor het verbeteren van hun lot. Sterker nog, het gaat steeds over mensen die zelf vluchteling worden of dat zijn. Voor ons zijn dat struikelsteentjes in een soms te zelfvoldaan christelijk leven. Kijk maar eens mee:
Struikelsteen 1
‘De Heer zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.’’ (Genesis 12:1). Er is geen enkele nuchtere reden waarom Abram vreemdeling wordt. Geen vervolging, geen hongersnood, ook geen economische motieven. De geschiedenis van de aartsvaders van Israël – en dus van het jodendom, het christendom en de islam, – begint met Abram die alles wat vastligt in zijn leven en wat hem vertrouwd is, achter zich laat. Het enige motief is dat de Heer hem roept. God ontwortelt Abram door hem te laten zoeken naar het land dat Hij hem zal laten zien.
Struikelsteen 2
‘Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte.’ (Deuteronomium 10:19). Hebreeuws is de taal waarin het eerste deel van de Bijbel geschreven is. In het Hebreeuwse woord voor vreemdeling, ‘ger’, klinkt de angst en het lijden als oorzaak van het vreemdeling zijn mee. Volgens het Hebreeuwse woordenboek is een vreemdeling iemand die zijn of haar land heeft moeten verlaten als gevolg van oorlog of oproer, bloedschande, hongersnood of ongeluk, en hij of zij is daarmee in de eerste plaats een kwetsbare.
Struikelsteen 3
‘Eens brak er in het land hongersnood uit. Abram trok naar Egypte om daar tijdelijk te gaan wonen, want de hongersnood was zeer zwaar.’ (Genesis 12:10). Abram en zijn familie kiezen voor een gevaarlijke tocht door de woestijn om (tijdelijk (?)) te kunnen leven in een samenleving waar voedsel voor handen is. Abram wordt een economische vluchteling.
Struikelsteen 4
‘Mijn vader was een zwervende Arameeër’ (Deuteronomium 26:5), herinnert Israël zich. Dat is een bestaan dat rusteloos van plaats naar plaats voert en risico’s met zich meebrengt. Vreemdeling worden in de ogen van God is een waagstuk aangaan dat recht doet aan de onrust die je voelt om geen vrede te hebben met het bestaande. Dat betekent tegelijkertijd een confrontatie met de zelfkant van een gesettelde samenleving.
ds. Anne Kooi
predikante Protestantse (PKN) gemeente Waal – Koog – Den Hoorn