De getrouwe bijbellezers kennen hem vast wel. De ‘schare’ die met Jezus meetrok. De ‘menigte’ zoals hij in de nieuwe vertaling heet. Dat is die grote groep – niet nader aangeduid – van mensen die op en af bij Jezus geweest zullen zijn. Die helemaal met hem meereisden of die alleen een enkele keer zijn komen kijken. Gefascineerd misschien door deze prediker, geïnteresseerd in zijn verschijning, of hopend op genezing van welke pijn dan ook door de kracht die uitging van deze wonderlijke Mens.

Welke mensen waren het nu precies die de menigte vormden? We weten het niet en we zullen het waarschijnlijk nooit precies weten. Rond Johannes de Doper was er ook een grote groep mensen. Johannes doopte de mensen nadat hij hen had opgeroepen tot bekering. Van Jezus horen we dat niet. Van Jezus horen we dat hij met ontferming over deze grote menigte was bewogen (Marcus 8:2). Hij deelt met hen. Brood en vis. Hij is de deelgenoot van deze mensen. Maar wie zij waren? Misschien kunnen we ons onder hen begeven. Misschien herkennen we wel mensen. Mensen die op een of andere manier zijn afgekomen op de geruchten rond Jezus, maar die we ook op een ander manier al kennen. Hé, jij hier?

Het bijzondere is dat mijn beeld van de menigte ondertussen ingevuld is met allerlei gezichten. Een goede buurman in de studentenflat bijvoorbeeld, waar ik ooit woonde, had een strenge christelijke opvoeding gehad. Hij lag er enorm mee overhoop. Hij wilde door alle narigheid heen op zoek gaan naar de echte Jezus. Hij wilde zelf zien en ervaren, om zo tot een oordeel te komen. Het was net alsof hij stilletjes aansloot aan de rand van de groep mensen die luisterden naar de Bergrede. Hij luisterde intens mee, zei niets, en vertrok weer. Een vluchteling die ik tegenkwam bij de opvang van dak- en thuislozen in Brussel zei dat God hem gezonden had om in dit land Jezus te leren kennen. Hij wilde de Bijbel lezen, en deed erg zijn best om zich met Jezus te verstaan. Hij had het moeilijk. Hij kon niet terug naar zijn land, maar hij kon verder ook geen kant op. Hij begreep niets van Gods beleid met zijn leven. En toch hield hij juist daarom steeds hechter vast aan Jezus. Hij herkende iets van Jezus’ lijden in zijn eigen bestaan. Hij leerde bidden. Een gedetineerde die bijna alles wat waardevol was in zijn leven verloren had, kwam langs op het dieptepunt van zijn bestaan. Niemand hoefde hem nog wat te vertellen, want hij had het allemaal al wel gezien. Hij voelde zich aan alle kanten verraden. Hij vertrouwde niemand meer, zei hij. Maar er was er nog één waar hij echt respect voor had. Jezus: die hield tenminste zijn woord. Hij dacht niet dat Jezus hem nog zou zien staan. Maar hij stond voor een verrassing.

Er zijn veel gezichten die ik terugzie: mensen die rustig en overtuigd hun taak oppakken in hun eigen kring of in de samenleving, vrienden en vriendinnen waarmee ik studeerde, discussieerde en samenwerkte. Het duurt niet lang meer of ik realiseer me dat er veel meer gezichten zijn die ik niet ken, en zo ga ook ik op in de menigte. Er zijn zo veel mensen met mooie motieven, met ontroerende geschiedenissen, maar ook zo veel mensen die niets meer te verliezen hebben. Jezus is niet alleen de leermeester, hij is ook de grond van het bestaan van mensen die niet veel anders hebben om zich op te baseren. Hij is de bodem onder al het verdriet. De menigte mensen die op Jezus afgekomen zijn, noemt zich vandaag de dag voor een deel ´kerk´. Wie zich vandaag terugvindt in de menigte zal zich in elk geval opnieuw willen verhouden tot Jezus. Hij is steeds opnieuw het ijkpunt. En zo leren we ook te kijken naar onszelf, naar ons samenkomen in de kerk, naar ons leven en werken in de wereld, en naar onze persoonlijke plek in de menigte wanneer we luisteren naar Jezus. Wat doet dat met je? Johannes de Doper was duidelijk. Hij doopte de mensen nadat hij hen had aangespoord om hun leven te beteren. Wie Jezus voor ons is, is misschien zo op het eerste gezicht minder duidelijk. Maar juist dat maakt het zoveel boeiender om midden in die menigte te staan. Die grote menigte van zovele mensen, die niemand tellen kan (Openbaring 7:9).

ds. Anne Kooi